Tussen de verschillende soorten van coaching zijn natuurlijk accentverschillen. Maar een aantal generieke kenmerken markeren het vakgebied: resultaatgerichtheid, individu en context, het begeleiden van het leerproces, zelfstandig functioneren en methodisch handelen. In dit artikel lees je meer over deze vijf kenmerken van coaching zoals Karsten van Slooten deze in zijn boek Dit is coachen op een rij gezet heeft.
Coaching als begeleidingsvorm is de afgelopen decennia in hoog tempo toegenomen en is als zodanig een toegankelijke vorm van begeleiding, waarbij de ontwikkelingsvraag van de coachee het uitgangspunt vormt. Welke vorm van coaching je ook hanteert, je zet je als coach altijd in om iemand verder te helpen in zijn groei en ontwikkeling. Je begeleidt een leerproces, een verandering op individueel niveau die afstraalt op de omgeving waarin de coachee zich beweegt.
Je betekent iets in iemands leven, in iemands context, in een vraag die vaak niet op zichzelf staat, maar een oorsprong heeft. Coaching als vakgebied laat zich goed definiëren aan de hand van enkele kernelementen die als een rode draad door de veelheid aan literatuur over coaching van de afgelopen jaren lopen.
De vijf kenmerken van coaching
Kenmerk 1: Resultaatgerichtheid
Coaching is altijd een resultaatgerichte vorm van begeleiding. Er wordt toegewerkt naar een duidelijk vooraf gedefinieerd doel, vertaald naar zichtbaar resultaat of resultaatgebieden (Smid, 2011). Het resultaat waarnaar toegewerkt wordt, wordt in de intakefase gedefinieerd met de coachee en met de opdrachtgever, en betreft in de meeste situaties het gedrag van de coachee. Dat resultaat kan goed meetbaar gemaakt worden door dit SMART te formuleren: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Resultaatgericht en Tijdgebonden. Het resultaat is in eerste instantie afhankelijk van de leervraag van de coachee. De definiëring van de huidige situatie en de gewenste situatie kan dan een goed hulpmiddel zijn. Een coachee wil vaak iets veranderen. Het omzetten van deze veranderwens naar een concreet resultaat, waarin van punt A naar punt B bewogen wordt (Van Beek & Tijmes, 2020), uitgedrukt in gedrag en zodanig geformuleerd dat het bereiken ervan zichtbaar is, is een van de essenties van coaching.
Kenmerk 2: Individu en context
Een coachee is altijd onderdeel van een of meerdere sociale en professionele contexten. Deze contexten hebben een feedbackfunctie en stellen kaders aan gedrag. In hoofdstuk 9 van Dit is coachen staan we uitgebreid stil bij de werkcontext van de coachee. De eisen die de omgeving aan de coachee stelt, zijn onderdeel van het coachtraject, evenals de talenten van de coachee en zijn ontwikkelpotentieel. Je kunt het competentieapparaat van de organisatie waar de coachee werkt als vertrekpunt nemen en dit beschouwen als het kader waarbinnen de coachee zijn groei realiseert. Met andere woorden: de groei van de coachee vindt plaats in de richting van de competentie-eisen die de organisatie stelt (Lingsma & Scholten, 2010). Dit is de kern van competentiemanagement.
Tegelijkertijd moet de coachee kunnen en willen staan voor wat hij doet; met andere woorden, de persoon van de coachee vormt het vertrekpunt, waarbij de vraag is of en in welke mate de coachee aansluit bij zijn context (Van Beek & Tijmes, 2020). Het kan heel goed zo zijn dat de context waarin de coachee functioneert, onvoldoende bij hem aansluit, bijvoorbeeld doordat elementen uit deze context botsen met zijn waarden, persoonskenmerken of talenten. De twee invalshoeken (context en persoon) staan vaak tegenover elkaar, zowel in de praktijk als in de literatuur over coaching (Van den Boomen, Merkies & Hoonhout, 2004). Een open dialoog met aandacht voor zowel de diversiteit van de coachee als voor de context waarin hij functioneert is essentieel (Bos, 2013). Daarnaast is het van belang dat je als coach begrijpt hoe een organisatiecontext werkt en hoe je je begeleiding zodanig vormgeeft dat je de coachee als vertrekpunt neemt zonder de context uit het oog te verliezen.
Kenmerk 3: Het begeleiden van een leerproces
De ontwikkelvraag waarmee de coachee in coaching komt, hoeft nog niet helder en afgebakend te zijn. Vaak is de eigenlijke vraag een heel andere dan de initiële vraag. De ontwikkelvraag is gericht op het zelfstandig en succesvol functioneren van de coachee in zijn context. Als de coachee zijn doelen heeft bereikt en de stappen richting het vooraf gedefinieerde (en eventueel tijdens het coachtraject aangepaste) resultaat heeft genomen, is zijn leerproces geslaagd en is het resultaat bereikt.
Hierbij is het wel van belang om op te merken dat een leerproces zich niet laat beperken tot een startpunt en een eindpunt. Het hele leven is een leerproces, waarbij veranderende contexten en relaties wisselende spiegels bieden die groei mogelijk maken. Als coach ben je een passant die een tijdje meewandelt en leerinterventies doet die de coachee helpen om grip te krijgen op zijn eigen leerproces en zelfstandig functioneren (Van den Boomen, Hoonhout & Merkies, 2010).
Kenmerk 4: Zelfstandig functioneren
Het zelfstandig functioneren van de coachee is altijd het vertrekpunt van de coach. Zelfstandig functioneren betekent dat de coachee de regie heeft (Van den Boomen, Hoonhout & Merkies, 2010). Als coach ben je gericht op het bevorderen van dit zelfsturend vermogen en het zelfstandig functioneren van de coachee. Dit is een van de mooiste taken van de coach: je maakt jezelf overbodig. De interactie tussen jou als coach en de coachee speelt hierin een grote rol. Als coach weet je het niet; je gaat samen met de coachee op onderzoek uit, waarbij je de coachee begeleidt in het vormgeven van zijn eigen leerproces. Dit vergt een methodische, gestructureerde vorm van begeleiding.
Kenmerk 5: Methodisch handelen
Coaching is een professionele vorm van begeleiding die vraagt om specifieke vaardigheden. Bij elk vraagstuk hoort een eigen methodische invalshoek. Veel coaches eigenen zichzelf een bepaalde methodiek toe (denk aan Voice Dialogue of oplossingsgericht werken) en benaderen het vraagstuk van de coachee vanuit die methodiek, ongeacht de aard van het vraagstuk.
Het is nuttig, zo niet noodzakelijk om als coach een eclectische manier van werken te hanteren. Natuurlijk kun je een voorkeur hebben voor een bepaalde methodiek, maar één methodiek op alle situaties toepassen is niet raadzaam. Methodische flexibiliteit helpt je om adequaat aan te sluiten bij de leerbehoefte, vraag en achtergronden van de coachee. De methode die je inzet moet altijd ten dienste staan van – oftewel ondergeschikt zijn aan – de leervraag van de coachee en aan zijn ontwikkeling. De methode is een middel, geen doel (Lingsma in Van Ass, 2011).
Bron: Dit is coachen – Basisboek voor resultaatgericht coachen door Karsten van Slooten