Dynamische Oordeelsvorming® is ontwikkeld als methode om oordeelsvorming te verbeteren. Veel van onze oordelen komen in een flits tot stand en we kunnen ze daardoor gebruiken om snel keuzes te maken. Het (snel) hebben van oordelen heeft ook een schaduwkant. Een oordeel zet de dingen vast en stolt het denkproces tot een keuze. Gevoelens van nieuwsgierigheid, onzekerheid of twijfel vallen weg. Onze (subjectieve) waarnemingen en onze gevoelens zijn dan ook het startpunt van deze methode, waarop wij reflecteren met behulp van ons denken.
Vier invalshoeken
Dynamische Oordeelsvorming kenmerkt zich door gericht vanuit vier invalshoeken verschillende soorten vragen te stellen. Hierdoor wordt de casusinbrenger uitgenodigd vanuit verschillende perspectieven naar zijn vraagstuk te kijken.
Het betreft de volgende velden:
- Feiten, de activiteit die erbij hoort is waarnemen.
- Begrippen, de activiteit die erbij hoort is denken.
- Doelen, de activiteit die erbij hoort is willen.
- Middelen, de activiteit die erbij hoort is handelen.
Dynamische Oordeelsvorming kijkt zowel terug als vooruit. Vanuit de gevoelens bij een vraagstuk in het hier en nu is er zowel aandacht voor de wijze waarop de casusinbrenger zijn huidige visie op het vraagstuk heeft gevormd als aandacht voor het genereren van een wenkend perspectief. Door vanuit de vier hoeken op zoek te gaan naar de vragen ‘die ertoe doen’, ontstaat vaak ruimte voor een herdefinitie van het vraagstuk en voor nieuwe handelingsalternatieven.
Voor groepen met enige ervaring met de methode is het interessant te reflecteren op patronen die eventueel zijn ontstaan in het vraagstuk (en antwoorden), omdat dit veel duidelijk kan maken over de (gegroeide) wijze van oordeelsvorming. Hiermee bedoelen we dat de deelnemer(s) een vaste voorkeur hebben ontwikkeld in de wijze waarop zij de verschillende vraaghoeken doorlopen en/of bepaalde hoeken overslaan. Het niet ‘open’ en/of niet volledig doorlopen van alle hoeken kan leiden tot een ‘beperkte’ oordeelsvorming.
Patronen bij Dynamische oordeelsvorming
Het is daarom nuttig de eigen patronen te (her)kennen en hierop eventueel bij te sturen. Veelvoorkomende patronen zijn:
- Van feiten naar middelen. Dit wordt getypeerd als actiegericht en kan iets in zich hebben van een kip-zonder-koppatroon.
- Van begrippen naar doelen. Dit wordt getypeerd als denkgericht en kan iets in zich hebben van luchtkastelen bouwen.
- Weinig oog voor begrippen en middelen door sterke aandacht voor feiten en doelen (‘masculien’ model).
- Weinig oog voor feiten en doelen door sterke aandacht voor begrippen en middelen (‘feminien’ model).
- Weinig oog voor doelen en middelen door sterke aandacht voor feiten en begrippen (‘wollige discussies’).
Tijdens de reflectie op de intervisiebijeenkomst kunnen de volgende punten aan de orde komen:
- Zijn er mismatches tussen de inhoud van de vraag en de hoek die de deelnemer inneemt?
- Zijn er mismatches tussen de vraag/hoek van de deelnemer en het antwoord van de casusinbrenger (bijvoorbeeld: een vraag over ‘doelen’ en een antwoord over ‘begrippen’)?
- Welke hoeken zijn makkelijker, welke moeilijker?
- Welke patronen creëren de deelnemers met elkaar, in termen van volgordelijke combinaties van velden (bijvoorbeeld eerst een ‘feiten’-vraag, gevolgd door een ‘doelen’-vraag)?
Deze manier van bespreken versterkt het leereffect ten aanzien van de wijze van vragen stellen en eigen wijze van oordeelsvorming van alle deelnemers.
Voor intervisie onderscheiden wij twee varianten:
- variant 1: in een ruimte;
- variant 2: aan een tafel.
Wat levert de methode Dynamische Oordeelsvorming op?
De methode Dynamische Oordeelsvorming helpt andere visies te genereren op een vraagstuk of situatie. Het is van belang te weten of een oordeel eigenlijk wel juist is, of de onderliggende feiten en aannames wel kloppen, en of het oordeel dat we hebben eigenlijk wel past bij wat we willen en kunnen.
Als dit niet zo lijkt, is het zoekproces wellicht te vroeg geëindigd en het oordeel niet gefundeerd. In dergelijke situaties is het nodig zicht te krijgen op het (interne) proces van oordeelsvorming. Voor de facilitator is het van belang met de casusinbrenger naar nieuwe perspectieven te kijken. Hij let erop dat de deelnemers nadrukkelijk worden uitgedaagd zich bewust te zijn van het soort vragen dat zij stellen.
Door de hoeken eveneens fysiek in de ruimte op te stellen en de deelnemers van hoek naar hoek te laten bewegen wordt de methode ook letterlijk ‘dynamisch’. Dit zorgt voor een energieke behandeling van de casus en geeft letterlijk en figuurlijk ‘ruimte’.
Voor- en nadelen van de methode
Voordelen
- Met deze methode wordt voorkomen dat men snel tot gezamenlijke conclusies komt; ‘group thinking’ neemt minder snel de overhand.
- Voor de facilitator is het van belang te weten dat de dubbele focus binnen de methode (de kwaliteit van oordeelsvorming door de casusinbrenger én de kwaliteit van vragen stellen door de deelnemers) maakt dat iedereen ‘aan het werk’ is en zelfreflectie toepast.
- De deelnemers ervaren welke voorkeursvragen zij hebben en stellen.
- De methode is ook met grotere groepen goed uit te voeren.
Nadelen
- De expliciete aandacht tijdens intervisie voor de kwaliteit van vragen maakt dat de methode minder geschikt kan zijn voor het behandelen van een casus die voor de casusinbrenger zwaar en/of emotioneel beladen is. De casusinbrenger kan het idee krijgen dat het te weinig om hem en zijn casus gaat en te veel over de aard en kwaliteit van de vragen.
- Door de aandacht op het vraagstuk is het niet mogelijk je eigen vragenopbouw binnen de bespreking van de casus te doorlopen. Hierdoor kan de methode soms als ‘lastig’ of ‘storend’ worden ervaren.
- Als de facilitator veelvuldig feedback geeft op de wijze van vragen stellen tijdens het proces kan dat leiden tot een stroefheid en irritatie onder de deelnemers. Dit kan ten koste gaan van het leereffect van zowel deelnemers als casusinbrenger.
Valkuilen
- Vragen kunnen in een hoog tempo worden gesteld waardoor de casusinbrenger weinig gelegenheid heeft deze op zich te laten inwerken.
- Door om de beurt vragen te stellen, bestaat het risico dat het te veel een van-de-hak-op-de-takgesprek wordt. De methode zelf structureert dit niet direct (vergeleken met sommige andere methoden).
- De facilitator let erop dat de deelnemers enige rust bewaren in het vragen stellen, om goed naar elkaar te luisteren, de casus de ruimte te geven om te antwoorden en om elkaar ruimte te geven voor een vervolgvraag.
- Als deelnemers te veel vanuit hun eigen beelden en aannamen over de situatie vragen stellen, als zij te sterk een eigen spoor volgen en met stokpaardjes komen, bestaat het risico dat zij het contact met de vraag van de casusinbrenger en het contact met de andere deelnemers verliezen.
Deze nadelen en valkuilen zijn deels te ondervangen door voorafgaand aan de intervisie met de groep te oefenen in vragen stellen vanuit de vier hoeken.
Voorwaarden voor gebruik Dynamische Oordeelsvorming
De facilitator bewaakt het zorgvuldig doorlopen van de verschillende stappen van de methode. Tijdens de vragenronden let de facilitator erop of vragen vanuit de juiste hoek worden gesteld. Deze rol hoeft niet alleen bij de facilitator te liggen. In de praktijk blijkt dat de deelnemers elkaar vaak attenderen op een vraag die vanuit de ‘verkeerde’ hoek wordt gesteld (iemand stelt een vraag vanuit de ‘feiten’-hoek, maar het is een ‘doelen’-vraag). Voor de facilitator is het een punt van aandacht of het onderling corrigeren niet te veel de aandacht van de casus en de casusinbrenger afleidt. In de stappen bij de methode zijn specifieke aandachtspunten voor de facilitator opgenomen.
Groepsgrootte: zes tot acht personen. Dynamische Oordeelsvorming kan ook voor grotere groepen (tot +/‒ 20 deelnemers) worden gebruikt, waarbij meer deelnemers een hoek vertegenwoordigen of afwisselend vragen stellen. In dit geval is er vaak meer tijd nodig.
Tijdsduur: Eén tot twee uur.
Bron: Praktijkboek Intervisie door Monique Bellersen en Inez Kohlman