In dit artikel kriig je een overzicht van de belangrijkste overdrachtsverschijnselen. Overdrachtsverschijnselen kunnen zich op diverse manieren voordoen in de relatie tussen de coach en de cliënt.
In een gezonde, volwassen interactie waarin beide personen autonoom zijn, gaat men een relatie met elkaar aan als vrij mens en worden voortdurend keuzes gemaakt hoe men in de relatie wil staan. Oneffenheden en moeilijkheden in de relatie worden samen besproken en opgelost. Als ze niet kunnen worden opgelost maken autonome mensen afspraken met elkaar om het werkbaar te houden, zoeken daar hulp bij of men neemt afscheid.
In coaching krijgen we regelmatig te maken met onvrijheid en gebondenheid aan een persoon of een trauma uit vroegere jaren; we krijgen te maken met de fenomenen overdracht en tegenoverdracht. Overigens niet alleen als coach; in veel intermenselijke relaties is sprake van overdracht. Vanuit onze vroegste ervaringen en onze opvattingen en gevoelens daarover ontwikkelen wij onze denk- en gedragspatronen. Achter de gedragspatronen die wij naar elkaar toe zichtbaar maken, liggen onze diepste verlangens, behoeften, eisen, angsten en verwachtingen. En daarachter ligt het gemis.
Wanneer wij vanuit het kind in ons reageren op de ander, spelen deze diepste verlangens, behoeften, eisen, angsten en verwachtingen onbewust een rol in de interactie. We dragen ze op een of andere manier in ons gedrag over op de ander. Meestal zijn het oude gevoelens en oud gedrag, niet kloppend met de situatie van nu en wat niet wordt gegrepen door de mensen van nu. Dit verschijnsel heet overdracht.
Coachen op diepere niveaus betekent altijd werken met overdrachtsverschijnselen van de cliënt en die van zichzelf. Hoe sterker het maskergedrag, hoe sterker de overdrachtsverschijnselen.
Overdrachtsverschijnselen werden voor het eerst beschreven rond 1900 door Sigmund Freud. Hij realiseerde zich dat hij door verschillende patiënten anders werd gezien, afhankelijk van hun vroegste ervaringen. Hij besefte dat zijn cliënten op hem als therapeut reageerden zoals ze ooit op belangrijke personen van vroeger reageerden.
Overdrachtsverschijnselen kunnen zich op diverse manieren voordoen in de relatie tussen de coach en de cliënt. Ze gebeuren onbewust en onbedoeld, maar hebben grote impact en maken de coaching ineffectief als ze niet tijdig worden herkend.
Projectie, overdracht en tegenoverdracht
Voor wat betreft overdrachtsverschijnselen krijgt de coach te maken met drie belangrijke fenomenen:
- projectie
- overdracht
- tegenoverdracht
Projectie
Met projectie bedoelen we het (onbewuste, onbedoelde) proces van eigen trekken, eigenschappen, emoties, overtuigingen, waarden, tekortkomingen, toeschrijven aan anderen.
Eenvoudiger gezegd: dat je onbewust je eigen gevoel in een ander plaatst, op de ander ‘projecteert’ hoe die zich volgens jou voelt, wat die volgens jou vindt. Vervolgens zul je overeenkomstig reageren. Die ander herkent dat meestal helemaal niet.
Een voorbeeld van projectie is:
Tanja komt uit de kamer van de manager en loopt Jan tegen het lijf. Jan zegt: ‘Wat deed je bij hem?’
Tanja: ‘Ik was vorige week ziek en …’
Jan verontwaardigd: ‘Nou zeg, dat was zeker een heel vervelend gesprek?!’
Tanja reageert verbaasd: ‘Nou, het was een heel fijn gesprek, hij wilde weten hoe het met me ging.’
De reactie van Jan is een projectie. Hij vindt stellig dat een manager zich niet met een zieke collega mag bemoeien, projecteert wat hij zelf ervaart op Tanja en gaat ervan uit dat zij dat net zo zal ervaren.
Projecteren is een overal en altijd voorkomend verschijnsel. Het is een krachtige werking van ons onderbewustzijn; het komt direct voort uit onze al dan niet belemmerende overtuigingen en patronen (zie het artikel ‘Onze overtuigingen – hoe ontstaan ze?’). Bij projecties horen emoties; hoe sterker het projectiemechanisme, hoe sterker de emoties zijn; het gaat onbewust, onbedoeld en werkt als een soort reflex. We oordelen in één milliseconde over onze omgeving, collega’s, ontmoetingen en onszelf. Projectie ligt aan de basis van het intermenselijk doen en laten, zonder dat we ons dit bewust zijn. We zien onze omgeving en de ander dus gekleurd door onze eigen bril. Projectie vindt plaats in het hier en nu en is van korte duur.
‘O jee, ik ben mijn boek vergeten. Nu zal de leraar mij wel een nietsnut vinden!’
Overdracht
Bij overdracht worden eigenschappen van iemand van vroeger geprojecteerd op iemand in het hier en nu. In die zin is overdracht een projectiemechanisme, maar het is meer. Overdracht houdt in dat de cliënt in het hier en nu ten aanzien van een persoon gevoelens en behoeften herbeleeft en afweermechanismen toepast, die gekoppeld zijn aan een belangrijke persoon en gemis of trauma van vroeger. Meestal betreft het ouderfiguren of anderen die bepalend zijn geweest in de vroegere jaren. Anders gezegd: overdracht is het (onbewust en onbedoeld) herhalen van een relatie en de gevoelens uit het verleden in het hier en nu. Dit mondt meestal uit in het herhalen van het (oude) gedrag, al is het in een ander, volwassener jasje.
‘Ik ben vaak van baan gewisseld, omdat ik elke keer mot had met de manager. Tot ik me realiseerde dat het altijd mannen waren die me vertelden wat ik moest doen. Net als mijn vader vroeger. Woest word ik ervan!’
De vorm verschilt, het patroon is hetzelfde, evenals de diepgewortelde gevoelens. Er is verschil tussen overdracht en projectie: bij projectie gaat het over je eigen gevoelspatronen en overtuigingen projecteren op een ander; bijvoorbeeld, je wordt boos op een bepaald moment en gaat ervan uit dat de ander in zo’n situatie ook boos wordt. Het kán te maken hebben met vroegere relatiepatronen, maar het hoeft niet. Bij overdracht gaat het om het herhalen van een vroeger patroon in het hier en nu. Met betrekking tot overdracht geldt niet de vraag óf je patronen uit vroegere relaties herhaalt, maar wát je herhaalt.
Er is positieve, maar ook negatieve overdracht mogelijk. Positieve overdracht is de overdracht van een positief of ideaal beeld uit een oude relatie (bijvoorbeeld een ideale vader of moeder of een leraar); negatieve overdracht betreft een minder ideale of slechte relatie (bijvoorbeeld afwezige of strenge ouders of vroegere autoriteiten). Positieve overdracht ontstaat op grond van prettige emoties als: verliefdheid, veiligheid, aandacht, zorg, bewondering, blijdschap. Negatieve overdracht ontstaat op grond van pijnlijke emoties als: afwijzing, vernedering, angst, eenzaamheid, woede. Negatieve overdracht heeft dikwijls te maken met afhankelijkheidsrelaties (zoals arts-patiënt; coach-cliënt, manager-medewerker).
Overdracht is meestal in aard en heftigheid niet kloppend met de huidige situatie, maar heeft wel een grote impact in de huidige relatie. Vroeger klopte het patroon wel. Wanneer iemand buitensporig heftig reageert op een bepaalde situatie of een bepaald persoon, vooral in afhankelijkheidssituaties, weet je bijna zeker dat er overdracht in het spel is. Bijvoorbeeld:
Jan valt uit tegen zijn manager die kritiek heeft op zijn plan: ‘Jij neemt me ook nooit eens serieus!’ terwijl de manager alleen opmerkingen had over het stuk.
Jan heeft last van overdracht. Hij had een dominante vader die nooit tevreden was en hem uitlachte als hij zijn tekeningen liet zien.
‘Ik vond dat mijn coach me niet echt hielp door het onderwerp zo te benoemen. Tot ik door kreeg dat ik niet boos op haar was, maar op mijn moeder. Van mijn moeder mocht ik nooit over seksualiteit praten. Dat was vies!’
Tegenoverdracht
Tegenoverdracht is eigenlijk hetzelfde als overdracht, maar dan vanuit de coach op de cliënt; een onbewuste reactie van de coach op het door de cliënt overgebrachte gevoel. Met tegenoverdracht bedoelen we: het accepteren van de overdrachtsrelatie van de ander met het daaraan toegevoegde overdrachtspatroon van jezelf. In wezen ga je als coach met je eigen overdracht mee in de overdracht van de cliënt. Dit gebeurt overigens niet alleen in de coachrelatie maar in vrijwel elke relatie tussen volwassenen.
Wanneer je als coach jezelf niet autonoom kunt neerzetten en reageert vanuit je eigen (oude, onverwerkte) thema en meegaat in het patroon van de oude relaties van de ander, ben je als coach in tegenoverdracht.
‘Ze zat daar als een klein gespannen vogeltje. Ik was als coach nog onervaren en zei: kom maar, bij mij kun je je thuis voelen.
Ik had er behoefte aan dat ze mij accepteerde als een toegankelijke coach.
Pas toen we vastliepen had ik door dat ik daarmee juist een kooi schiep voor haar, die nog zo afhankelijk was van haar dominante moeder. Ik was in tegenoverdracht zonder het te beseffen.’
Overdracht van de een heeft vaak een grote wervende kracht. In feite worden kinderlijke gevoelens en patronen herhaald, maar nu met volwassen energie. Dit doet een groot appel op de ander. Het is een krachtige oproep aan de ander om zich op een bepaalde manier te gedragen. Het ingaan op die uitnodiging is tegenoverdracht. Het is een onbewust proces en een gegarandeerd scenario voor teleurstelling omdat ook in de huidige (overdrachts)relatie de oorspronkelijke behoefte niet of te weinig wordt bevredigd.
Overdracht heeft veel te maken met maskergedrag:
‘Mijn cliënt vertoonde een duidelijk onthecht masker: hij kroop in zichzelf als een egel en zei: “Ga je gang, je krijgt toch geen vat op mij, ik ben er niet.” Even voelde ik me afgewezen en opzijgezet, maar ik kon bij mezelf blijven en in contact blijven met hem. We hebben gewerkt aan zijn neiging om te vertrekken.’
Het is uitermate belangrijk dat je als coach je eigen thema’s, maskers en overdrachtsverschijnselen kent, herkent, erkent en hebt verwerkt. Je thema’s zullen niet verdwenen zijn. Je zult altijd weer opnieuw worden getriggerd door het appel van de ander, maar je weet wat er gebeurt en je kunt ermee omgaan en een dreigende overdrachtsrelatie vermijden, herstellen en gebruiken in de coaching.
Wanneer je in tegenoverdracht zit, is er geen sprake meer van twee volwassenen die gelijkwaardig aan het werk zijn. Het zijn twee aangepaste of gekwetste, onvrije kinderen die met elkaar bezig zijn. Op de ene, niet herkende boodschap komt een andere, die ook niet herkend wordt. Daar kun je erg lang in blijven hangen als je niet uitkijkt; soms gaan meerdere sessies verloren omdat er bij de coach niet herkende overdrachtspatronen zijn. Uiteindelijk loop je vast met je cliënt. Om echt op diepere lagen in de coaching effectief te zijn, moet je je eigen overdrachtspatronen kennen en ze doorleefd hebben.
Wanneer je als coach in ‘tegenoverdracht’ zit, doe je in feite hetzelfde als de vroegere relatie; je houdt op deze manier dus de situatie, de positie van de cliënt in stand en er verandert niets bij de cliënt. Tegenoverdracht vanuit de coach op de cliënt kan dus een belemmerende invloed hebben op het coachproces, op de gelijkwaardige relatie en het ‘rapport’.
Bron: Coachen als professie – Fundamenten voor begeleiding naar heelheid door Ien G.M. van der Pol