Methodisch handelen is het fundament onder je coaching. Het geeft structuur aan je begeleiding en vormt een stapsgewijze benadering voor de vraagstelling van de coachee. Sommige methodieken passen bij specifieke vraagstukken, terwijl andere generiek van aard zijn. De GROW- en de STAR-methodiek gebruik je bij coachen. Het zijn voorbeelden van de laatste categorie: je kunt ze bij verschillende situaties inzetten.
De GROW-methodiek
De GROW-methodiek (Whitmore, 2018) is een veelgebruikte en praktisch toepasbare methodiek. Het voornaamste kenmerk van deze methodiek is dat ze resultaatgericht is, waarbij er aan de hand van concrete vragen een gestructureerd pad van de huidige situatie naar de gewenste situatie gedefinieerd wordt. Daarnaast helpt de GROW-methodiek de coachee om in mogelijkheden te denken. Naast resultaatgericht is deze methodiek ook oplossingsgericht.
GROW staat voor Goal, Reality, Options en Will do. Goal verwijst naar het doel dat iemand voor ogen heeft: de gewenste situatie. Reality is het vertrekpunt, de huidige situatie. De Options beschrijven de mogelijkheden van de coachee om zichzelf van punt A naar B te bewegen, en Will do betreft de acties die de coachee daadwerkelijk gaat doen. Dit laatste gaat over eigenaarschap en actiebereidheid: de coachee gaat aan de slag met de punten die hij samen met jou geformuleerd heeft.
Er zijn per stap in de GROW-methodiek een aantal vragen die je kunt stellen. Je kunt hier naar eigen inzicht en stijl op variëren. Beweging vanuit eigen regie is het uitgangspunt, de vragen ondersteunen daarbij.
Goal
- Wat wil je graag bereiken?
- Waar zou je over een halfjaar willen staan?
- Hoe ziet dat er precies uit?
- Wat zou je over drie maanden bereikt willen hebben onderweg daarnaartoe?
- Wat zie je jezelf concreet anders doen als je je ontwikkeld hebt op dit punt?
- Wat levert het je op als je dit hebt bereikt?
- Hoe zou je je doel zelf beschrijven?
- Stel dat je je doel meetbaar zou maken, hoe zou het dan klinken?
Reality
- Hoe gaat het nú, kijkend naar het gestelde doel?
- Wat maakt dit thema een uitdaging voor je?
- Kun je een voorbeeld noemen uit de laatste twee weken waarbij je ertegenaan liep?
- Wat gebeurde er?
- Wat deed je?
- Wat was het effect van wat je deed?
- Wat gaat er al goed?
- Wat heb je al gedaan om jezelf in een andere richting te bewegen?
Options
- Welke mogelijkheden zie je om je in de richting van je doel te bewegen?
- Welke kwaliteiten kun je daarbij inzetten?
- Hoe zou je die kunnen inzetten?
- Wat zou je nog meer kunnen proberen?
- Wat zijn de voor- en nadelen van deze optie?
- Wat zou je doen als niets je zou belemmeren?
- Stel, je denkt niet in beperkingen, maar in mogelijkheden, wat zou je dan doen?
Will do
- Welke prioriteit heeft het behalen van je doelen voor je?
- Waarom heeft het deze prioriteit?
- Wat maakt dit belangrijk voor je?
- Welke van de opties die je genoemd hebt hebben je voorkeur en waarom?
- Wat ga je doen?
- Wanneer ga je dit doen?
- Hoe ga je dit doen?
- Wanneer ben je tevreden?
- Wanneer ben je klaar?
- Welke obstakels zie je voor je?
- Hoe ga je daarmee om?
Soms begin je met het doel. Andere keren is het vertrekpunt de realiteit waar de coachee zich in beweegt. Ook komt het voor dat de coachee van wal steekt met alles wat hij al geprobeerd heeft. De volgorde doet niet ter zake: beweging is het uitgangspunt. Je mag de coachee volgen in zijn benaderingen, jij stelt vragen die de coachee in staat stellen zijn proces vanuit eigenaarschap te definiëren.
De STAR-methodiek
De STAR-methodiek wordt veel gebruikt in uiteenlopende gesprekssituaties. Hoewel het geen specifieke coachmethodiek is, is ze heel bruikbaar in coachgesprekken. De methodiek is eenvoudig en overzichtelijk en komt goed van pas bij het concretiseren en tastbaar maken van bepaalde thema’s. De aspecten waaraan de coachee wil werken worden situationeel uitgevraagd, wat het concreet en tastbaar maakt. Net als GROW is STAR een acroniem, waarbij de letters staan voor Situatie, Taak, Acties en Resultaat.
Situatie
Je vraagt de coachee om een voorbeeldsituatie die te maken heeft met het thema waarmee hij komt. Dit helpt niet alleen het tastbaar te maken, het stelt de coachee ook in staat om een ander licht op het vraagstuk te werpen. Veel coachees vinden het niet eenvoudig om hun eigen vraag of thema te verwoorden. Door situationeel uit te vragen help je de coachee zijn thema te voorzien van concrete taal en voorbeelden. Op deze manier ontstaat inzicht in hoe het thema of de vraag van de coachee er in het dagelijks leven uitziet en welk effect het heeft. Het is aan te raden om vervolgens een vergelijkbare situatie te verkennen, waarin het thema ook naar voren kwam. Het beeld wordt zo completer. Dit kan ook een situatie zijn in een andere dan de daarvoor besproken context. Dit kan aanvullende inzichten opleveren.
Taak
Er zijn twee manieren om de taken, rollen of verantwoordelijkheden die de coachee in de situatie heeft te bekijken:
1. de feitelijke taak, functie of rol: wat de coachee te doen staat conform verwachtingen en kaders vanuit zijn context;
2. de opvatting van de taak, functie of rol: wat de coachee volgens hemzelf te doen staat.
Vaak heeft de coachee een andere rolopvatting dan de context. De coachee doet dan andere dingen dan van hem gevraagd worden en kan zodoende met zijn omgeving in conflict komen. Het definiëren van de taak of rol geeft ook richting aan de acties die de coachee kan uitvoeren om tot resultaat te komen.
Een taak is natuurlijk iets anders dan een rol, dat is afhankelijk van de context van de coachee. Coachen op functioneren gaat over de functie van een coachee, of over taken die binnen de functie van hem verwacht worden. Maar de STAR-methodiek kan ook heel goed ingezet worden voor andere rollen in het leven (bijvoorbeeld als ouder of partner). Het verkennen van meerdere contexten of systemen waarvan de coachee onderdeel is, is nuttig. Er kunnen overeenkomsten of verschillen naar voren komen in de uitdagingen die de coachee ervaart. Het verkennen daarvan leidt vaak tot aanvullende bewustwording.
Acties
De acties zijn de concrete handelingen die de coachee verricht om tot resultaat te komen. De vraag is alleen tot welk resultaat de acties leiden. De acties classificeren als effectief en ineffectief kan veel inzicht opleveren: dat keert immers terug in het behaalde resultaat. Met de vragen die je stelt breng je in kaart wat de coachee concreet gedaan heeft in de situatie. Daarna volgt het resultaat van zijn acties.
Resultaat
Het resultaat is de eindsituatie: de optelsom van de acties van de coachee. Dit geeft veel verheldering: als het resultaat niet is wat de coachee verwacht of verlangd had, luidt de vraag hoe hij zijn acties kan aanpassen om wel het resultaat te bereiken dat hij graag ziet. Het kan ook zijn dat zijn omgeving kritisch is op het resultaat dat hij bereikt heeft, bijvoorbeeld omdat dit afwijkt van de rolopvatting die daar geldt. In beide gevallen is er sprake van discongruentie en kan de coachee zijn situatie beïnvloeden door te sturen op eigen acties, verwachtingen helder te krijgen, zijn rol of taak te analyseren of hierop feedback te vragen uit zijn omgeving.
Een prominent kenmerk van de STAR-methodiek is de creërende werking van eigen handelingen en acties. De werkelijkheid wordt voor het overgrote deel door jezelf gecreëerd als resultaat van wat je doet. Wat je doet, vindt zijn oorsprong in wat je denkt.
Bron: Dit is coachen – Basisboek voor resultaatgericht coachen door Karsten van Slooten